Ongelovig keek Amethist naar het gebouw voor zich. Voor de kleine kat leek het reusachtig. Haar eerste reflex was om weg te rennen. Maar ze sprak zichzelf vermanend toe. 'In het wild kan je niet overleven...' Ze wist het uit ervaring. Al een half jaar had ze geprobeerd te overleven, maar ze was geen goede jager en van mensen was ze bang. Daardoor was ze nu bijna graatmager. Ze probeerde er niet aan te denken. Daarom richtte ze haar aandacht maar op het gebouw voor haar. Het was een asiel, dat wist ze. Maar ze wist niet of ze beter af zou zijn dan in het wild. Beverig deed ze een stap naar voor. Elke vezel in haar lichaam schreeuwde om te vluchten, maar haar gezond verstand won. Voorzichtig liep ze naar de deur en snuffelde eraan. Ze rook duidelijk mensen, maar ook katten en honden. Honden? Vlug deed ze een stap naar achter. Maar ze zouden toch gescheiden zitten? Zouden de mensen gevechten toelaten? Verschrikkelijke gedachten wervelden door haar hoofd. Voor ze zich kon bedenken probeerde ze de deur open te duwen. Gelukkig kwam er net een mens aanlopen. 'Zo kleintje, wat brengt jou hier? Ben je alleen?' Hij pakte Amethist op en liep naar binnen. Ze keek verwonderd rond. Zo veel vreemde dingen! Nieuwschierig besnuffelde ze alles. Dan zette de mens haar weer neer. 'Welkom in je nieuwe thuis, kleintje' En wonder boven wonder, voelde Amethist zich opeens thuis, echt thuis.
(Ik weet niet of ik die mens mocht verzinnen, maar iemand moest haar naar binnen brengen...)